SAINT-EXUPÉRY Antoine de, Le Petit Prince

Le Petit Prince est une œuvre de langue française, la plus connue d’Antoine de Saint-Exupéry. Publié en 1943 à New York, c’est un conte poétique et philosophique sous l’apparence d’un conte pour enfants.

Chaque chapitre relate une rencontre du petit prince qui laisse celui-ci perplexe quant au comportement absurde des «grandes personnes». Chacune de ces rencontres peut être lue comme une allégorie.

Le langage, simple et dépouillé, parce qu’il est destiné à être compris par des enfants, est en réalité pour le narrateur le véhicule privilégié d’une conception symbolique de la vie.

Les aquarelles font partie du texte et participent à cette pureté du langage: dépouillement et profondeur sont les qualités maîtresses de l’œuvre.

On peut y lire une invitation de l’auteur à retrouver l’enfant en soi, car «toutes les grandes personnes ont d’abord été des enfants. (Mais peu d’entre elles s’en souviennent.)»

L’ouvrage est dédié à Léon Werth, mais quand il était petit garçon.

Le narrateur est un aviateur qui, à la suite d’une panne de moteur, a dû se poser en catastrophe dans le désert du Sahara et tente seul de réparer son avion.

Le lendemain de son atterrissage forcé, il est réveillé par une petite voix qui lui demande: «S’il vous plaît… dessine-moi un mouton !»

Très surpris par cette apparition miraculeuse, l’aviateur obéit, mais aucun de ses moutons ne convient au petit prince. Excédé, le narrateur dessine la caisse du mouton: «Ça, c’est la caisse. Le mouton que tu veux est dedans». Le petit prince s’en montre cette fois-ci satisfait et remarque que le mouton «s’est endormi».

Jour après jour, le petit prince raconte son histoire au narrateur. Il vit sur une autre planète, l’astéroïde B 612, «à peine plus grande qu’une maison». Son astéroïde avait été découvert par un astronome oriental (turc) que personne n’avait pris au sérieux à cause de ses vêtements traditionnels. Refaisant sa conférence en costume et cravate après une réforme dans son pays, il avait cette fois-ci été longuement applaudi.

Les activités du petit prince consistent essentiellement à ramoner les volcans et à couper les baobabs pour qu’ils n’envahissent pas sa planète. Une aquarelle pleine page montre une planète rendue inutilisable par trois baobabs qu’on a trop attendu pour couper. L’auteur indique que si ce dessin est effrayant c’est qu’il était «animé par le sentiment de l’urgence» en le dessinant. S’il s’agit des trois forces de l’Axe (l’ennemi pendant la deuxième Guerre Mondiale), la symbolique de la vigilance envers les baobabs et volcans à surveiller «même éteints» devient un message fort clair.

Après ces activités, le petit prince va contempler un coucher de soleil; son astéroïde est si petit qu’il lui suffit de déplacer sa chaise de quelques mètres pour cela: il peut voir jusqu’à quarante-trois couchers de soleil à la suite. Pas besoin d’aller loin pour trouver le bonheur.

Ayant assisté à la naissance d’une rose superbe — orgueilleuse, coquette et exigeante — le petit prince découvre que l’amour… peut avoir des épines. Il décide alors de quitter sa planète et d’aller explorer les étoiles, en quête d’amis. Il a ainsi rencontré, murés dans leur solitude, une galerie de personnages: le monarque d’un empire factice (qui ne voit en lui qu’un sujet), le vaniteux (qui le voit comme un admirateur), le buveur qui boit pour oublier qu’il boit, le businessman propriétaire d’étoiles, l’allumeur de réverbère et le géographe écrivant d’énormes livres qui, au chagrin du petit prince, ne recensent pas les choses importantes de la vie, mais uniquement les pérennes …

Toujours en quête d’amis, le petit prince arrive sur Terre, et c’est encore la solitude et l’absurdité de l’existence qu’il va découvrir: sa rencontre avec le serpent qui ne parle que par énigmes, celle d’une fleur «à trois pétales», l’écho des montagnes.

Enfin, il arrive dans un jardin de roses. Il se rend alors compte que sa fleur n’était pas unique et devient bien malheureux. C’est alors qu’il rencontre un renard; ce dernier lui explique ce que signifie «apprivoiser». C’est grâce à l’enseignement du renard que le petit prince découvre la profondeur de l’amitié:

– «On ne voit bien qu’avec le cœur. L’essentiel est invisible pour les yeux.»
– «Tu deviens responsable pour toujours de ce que tu as apprivoisé.»
– «C’est le temps que tu as perdu pour ta rose qui fait ta rose si importante.»
– «Droit devant soi on ne peut pas aller bien loin.»

Plus tard, le petit prince rencontre successivement un aiguilleur et un marchand avant de rencontrer l’aviateur — avec lequel il restera sept jours. Guidé par la fragilité et la candeur du petit prince, celui-ci finit par découvrir un puits dans le désert: «Ce qui embellit le désert, dit le Petit Prince, c’est qu’il cache un puits quelque part.» Peu après, le petit prince explique au narrateur qu’il est arrivé sur Terre depuis près d’un an: il doit rentrer sur sa planète pour s’occuper de sa fleur dont il se sent désormais «responsable». Il ne peut en revanche emporter son corps trop lourd et dont un serpent qui parle toujours par énigmes accepte de le libérer. En compagnie de l’aviateur, le petit prince revient sur le lieu exact où il était arrivé : «Il tomba doucement comme tombe un arbre. Ça ne fit même pas de bruit à cause du sable.»

Le petit prince sourit, il rira même éternellement dans les étoiles.

Contenu soumis à la licence CC-BY-SA. Source : Article Le Petit Prince de Wikipédia en français (auteurs)


De Kleine Prins

De Kleine Prins is een poëtisch verhaal van de hand van schrijver en piloot Antoine de Saint-Exupéry, gepubliceerd in 1943. De illustraties zijn van de hand van de auteur zelf en zijn minstens zo bekend geworden als het boek zelf.

De Saint-Exupéry schreef dit moderne sprookje toen hij in een hotel in New York verbleef. Het is zijn bekendste boek en geldt als het vaakst vertaalde boek uit de Franse literatuur – het is vertaald in meer dan 160 talen. De eerste Nederlandse vertaling was die van Laetitia de Beaufort-van Hamel, die in 1951 uitkwam. De tweede en recentste verscheen in 2000 en was het laatste werk van Ernst van Altena.

Ogenschijnlijk is De Kleine Prins een kinderboek, maar het boek kaart verscheidene diepzinnige en idealistische punten aan over het leven. Deze zijn door het hele boek verweven. In het boek stelt de schrijver zichzelf voor in de Sahara, waar hij een jonge buitenaardse prins tegenkomt. In hun gesprek openbaart de schrijver zijn eigen visie op de eigenaardigheden van de mensheid. Hij laat de eenvoudige verstandigheid zien die volwassenen lijken te vergeten wanneer ze opgroeien.

Het prinsje woont op een kleine planeet met een roos en drie vulkaantjes, waarvan er twee werken (en de derde… nou ja, je weet nooit). Hij brengt de dag door met het zich ontfermen over zijn planeetje, en het uitroeien van apenbroodbomen die steeds weer als onkruid uit de grond schieten. Deze bomen scheuren zijn planeet uit elkaar wanneer hij ze zou laten groeien. Op een dag verlaat de prins de planeet, om te zien hoe de rest van het heelal eruit ziet, en hij bezoekt verschillende andere planeetjes. Elk van die planeetjes wordt bewoond door een volwassene die zichzelf op de een of andere manier belachelijk maakt.

De Koning, die gelooft dat hij over de sterren heerst, omdat hij ze beveelt om dingen te doen die ze normaal gesproken ook wel zouden doen. De IJdeltuit, die door iedereen geliefd wil worden, maar in zijn eentje op zijn planeet zit. De Dronkelap, die drinkt om te vergeten dat hij zich schaamt voor het feit dat hij drinkt. De Zakenman, die altijd druk is met het tellen van sterren, waarvan hij gelooft dat ze van hem zijn. Hij wil ze gebruiken om meer sterren te kopen. De Lamp-ontsteker, die woont op een klein planeetje dat elke minuut draait. Lang geleden had hij de taak gekregen om ‘s nachts de lamp aan te steken en hem ‘s morgens weer te doven. Toentertijd draaide de planeet met een redelijke snelheid, en had hij tijd om te slapen. Maar na verloop van tijd begon de planeet steeds sneller te draaien. Omdat de ontsteker weigerde om te stoppen met zijn werk, ontsteekt en dooft hij de lamp nu iedere minuut, en krijgt hij geen rust meer. De Geograaf, die al zijn tijd besteedt aan het maken van kaarten, maar nooit zijn bureau verlaat om op ontdekking te gaan. Uit beroepsmatige interesse vraagt de geograaf aan de prins om zijn planeet te beschrijven. Het prinsje beschrijft de vulkanen en de roos. « We noteren geen bloemen », zegt de geograaf, omdat ze maar tijdelijk zijn. De prins is geschokt en de wetenschap dat zijn roos ooit vergaat doet hem pijn. De geograaf adviseert het prinsje om de planeet aarde te bezoeken.

Op aarde ziet de prins een hele rij met rozenstruiken. Hij is teleurgesteld, want hij dacht dat zijn roos de enige was in het universum. Dan ontmoet hij een vos, en de kleine prins temt hem. De vos legt hem uit dat de roos van het prinsje wel degelijk uniek is en speciaal, omdat het degene is waarvan hij houdt.

Het prinsje ontmoet de verteller en vraagt hem om een schaap te tekenen. Omdat de verteller niet weet hoe hij een schaap moet tekenen, tekent hij wat hij kent: een slang met een uitstulpende maag. « Nee, nee! » roept het prinsje. « Ik wil geen slang met een olifant erin, ik wil een schaap! ». Toen de verteller zes jaar oud was, liet hij diezelfde tekening aan volwassenen zien. Hij vroeg hen toen of ze deze tekening gevaarlijk vonden, omdat het een slang was, maar iedereen zei dat ze een hoed niet gevaarlijk vonden. De volwassenen dachten keer op keer dat het een hoed was die de verteller had getekend. De kleine prins begreep de tekening echter wel, direct toen hij hem voor het eerst zag. De verteller probeert nog een paar keer een schaap te tekenen, maar het prinsje is niet tevreden. Uiteindelijk tekent hij een doos, en zegt dat er een schaap in zit. Het prinsje, dat het schaap net zo goed ziet als de olifant in de slang, accepteert het.

In de woestijn ontmoet het prinsje een slang, die het prinsje bedreigt. De verteller jaagt de slang weg en neemt daar afscheid van het prinsje, maar het prinsje gaat nog niet weg. De volgende ochtend komt de verteller weer op die plek aan en ziet dat het prinsje weg is.

De Nederlandse versie, waarop bovenstaand artikel is gebaseerd, wijkt op meerdere punten inhoudelijk af van de originele Franse versie van het boek.

Zo komt de Kleine Prins de slang wel tegen, maar de slang bedreigt hem niet. Ze praten over de dood en op een bepaald moment vraagt de slang aan de Kleine Prins of hij hem mag bijten. De Kleine Prins onthoudt dit en gaat verder. Nadien laat de Kleine Prins zich toch bijten door de slang, zodat hij in een sterretje verandert en zijn goede vrienden (zoals de vos) kan blijven gadeslaan.

Bron: Wikipedia.


Creative Commons Licentie
Dit werk is gelicenseerd onder een Creative Commons Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Unported licentie