1. Franse literatuur in de 20e eeuw (tot 1914)

…-1914: Het « fin de siècle ».

Pierre Gaxotte stelde dat « de 19e eeuw eindigde op 4 augustus 1914 ». De periode van 1870 tot 1914 wordt gekenmerkt door een veralgemeend pessimisme, decadentie, een « fin de siècle »-gevoel. De mentaliteit van de »Belle Epoque » is 19e-eeuws. Maar sociale conflicten leiden tot een verdere ontvoogding van de arbeidersklasse. In politiek opzicht vormen internationale allianties de fatale constellatie die de Eerste Wereldoorlog mogelijk zal maken. Deze « Grote Oorlog » is een ramp voor overwinnaars en overwonnenen, op menselijk, politiek en economisch vlak.

Politiek geëngageerde literatuur.

In deze periode maken we de opkomst mee van de arbeidersbeweging, van het anarchisme, en van het socialisme van Jean Jaurès. De zaak Dreyfus verdeelt Frankrijk ten gronde. Links verovert de macht.De schrijvers van deze periode geven in hun werk een beeld van deze woelige tijd, en zien het tegelijk als hun taak om hun lezers de weg te helpen vinden.

* Emile Zola, J’accuse (1898) (Zola neemt de verdediging van Dreyfus op zich).
* Maurice Barrès, La Colline inspirée (1913) (traditioneel nationalisme).
* Charles Maurras, Le voyage d’Athènes (1898) (antidemocratisch monarchisme).
* Romain Rolland, Jean-Christophe (1912) (socialisme, humanisme*, pacifisme).
* Charles Péguy, Le mystère de la charité de Jeanne d’Arc (1910) (katholiek socialisme).
* Anatole France, Les opinions de Jérôme Coignard (1893) (rationalistisch humanisme).

Irrationalistische tendensen.

De 19e-eeuwse positivistische manier van denken blijft de hele 20e eeuw doorwerken. Maar tegelijk stelt men het absolute karakter ervan op diverse manieren ter discussie. Het vertrouwen in de ontdekkingen van de wetenschap wordt o.a. weggeërodeerd door de bevindingen van Sigmund Freud over het onbewuste, en door de relativiteitstheorie van Albert Einstein (1905). Schrijvers die voorheen het positivisme beleden « bekeren » zich tot het katholieke geloof, tot het boeddhisme, zelfs tot het occultisme. De literatuur van symbolisten als Stéphane Mallarmé, Joris-Karl Huysmans, André Gide en Émile Verhaeren wordt steeds minder toegankelijk, en verglijdt naar decadentie.

* Pierre Louys, Les chansons de Bilitis (1894).
* Maurice Maeterlinck, Pelléas et Mélisande (1892).

Geboorte van de moderne poëzie.

De beweging van « l’Art pour l’Art » streefde vooral naar een absolute stylistische schoonheid. De poëzie van het begin van de 20e eeuw richt een -vernieuwde- aandacht op wereld en werkelijkheid.

* Victor Ségalen, Les Immémoriaux (1907).
* Blaise Cendrars, La Prose du Transsibérien (1913).
* Guillaume Apollinaire, Alcools (1913) en Calligrammes (1918).
* Paul Valéry, La jeune Parque (1917).

Toneel.

Vernieuwingsdrang vindt men bij één auteur die verregaand absurd toneel schrijft. Zijn stukken waren trouwens oorspronkelijk bedoeld voor het marionettentheater.

* Alfred Jarry, Ubu Roi (1896).

Voor het overige worden er vooral amusementstoneelstukken geschreven: de schrijvers willen de burgers van de Belle Époque entertainen, zij het op een ironisch spottende wijze.

* Georges Feydeau, On purge bébé (1910)
* Georges Courteline, Messieurs les Ronds-de-Cuir (1910).

Romanliteratuur.

Zoals gezegd zijn de meeste romans gekenmerkt door hun politiek engagement. Daarnaast worden er toch ook verschillende andere thema’s behandeld. Bijvoorbeeld de wereld van de adolescenten…

* Alain-Fournier, Le Grand Meaulnes (1913).
* Valéry Larbaud, Fermina Marquez (1911).
* Louis Hémon, Maria Chapdelaine (1913).

… of de « perversiteit » van een bepaald soort burgerij.

* Octave Mirbeau, Journal d’une femme de chambre (1900).


Deze tekst diende als basis voor het artikel in Wikipedia.